Topic 8/11: W 111

De W111-serie was de eerste “Heckflossen-serie” van Mercedes en de eerste productie-auto met een kreukelzone. De W111 werd vanaf augustus 1959 verkocht. De eerste modellen waren de 220, 220 S en 220 SE. Vanaf 1965 volgde de 230 S. De W111 was de opvolger van de Ponton-serie W105 die geproduceerd werd  van 1956 tot 1959 en deels de voorloper van de W108 (1965-1972).

Passieve veiligheid

Het elegante body design kwam rechtstreeks van de toenmalige chef designer Karl Wilfert. Ook de designs van de 300 SL vleugeldeur en de 230 SL Pagode werden onder zijn auspiciën bepaald. De W111 was zeer vooruitstrevend op het gebied van de passieve veiligheid, zo ontbraken scherpe delen in het interieur zo veel mogelijk. Daarnaast was dé belangrijke uitvinding; de kreukelzone met veiligheidskooi. De kreukelzone zorgt ervoor dat de vertraging van de inzittenden bij een ongeval zo laag mogelijk is met als gevolg minder letsel dan bij een geheel stijve constructie. De W111 was op het gebied van de passieve veiligheid zijn tijd ver vooruit. Béla Barényi was verantwoordelijk voor deze constructie nadat hij al in 1952 een octrooi kreeg op het ontwerp en werking van de kreukelzone.

Monte Carlo

Opvallend genoeg presteerde de grote auto goed in rally’s; in 1960 won Mercedes  voor de eerste en laatste keer de Rally van Monte Carlo met een 220 SE, overigens was dat even vaak als Audi, die de rally ondanks de roemruchte vierwielaandrijving ook maar éénmaal won.

Coupé, Cabriolet en Combi

De 220 SEb Coupé (vanaf februari 1961), en de 2 maanden later uitgebrachte Limousine waren de eerste Mercedes personenauto’s die in serie met schijfremmen aan de voorwielen werden uitgevoerd. De Coupé-uitvoering was een volwaardige vierzitsauto omdat hetzelfde onderstel gebruikt werd als bij de limousine.

Vanaf 1964 bouwde I.M.A. (Importateur des Moteurs et d’Automobiles) in Mechelen Mercedes-combi-uitvoeringen in licentie. Deze kregen de  benaming Universal. Allereerst werd de 190 D uit de W110-serie als combi uitgevoerd. Daarna volgden andere modellen uit de W110-serie en de W111 – 230 S volgde in 1966. Totaal werden er 2754 “Universal” Heckflossen-combi’s gebouwd.

Hoogtoerige V8

De laatste modellen in de W111-serie waren de 280 SE 3,5 Coupé en – Cabriolet. Deze werden uitgevoerd met de nieuwe M111, 3499 cc overvierkante V8 met een slag van maar 65,8 mm (boring: 92 mm). Daardoor haalde de V8 pas bij 6050 omw./min. het topvermogen van 200 DIN-pk. De 1600 kg zware auto haalde een topsnelheid van 210 km/u en was zeer stabiel bij hoge snelheden. Het verbruik lag echter wel hoog; bij een kruissnelheid van 150 km/u waren 18 liters benzine nodig om 100 kilometer ver te komen. Met een prijs van 39.200 gulden in 1970 was de V8 coupé zo’n 8500 gulden duurder dan een BMW 2800 CS. Totaal werden er 370,807 W111’s gebouwd, waarvan 4502 met een V8.